3 Weeks Pregnant Belly

Cytomegalovirus bij de zwangere vrouw: Prenatale screening?

01-12-2015

De Hoge Gezondheidsraad (HGR) heeft recent haar advies uitgesproken i.v.m. de problematiek rond cytomegalovirus bij de zwangere vrouw. Wij grijpen de gelegenheid graag aan om de richtlijnen betreffende prenataal opsporen van CMV nog eens op te frissen.

Het advies van de Hoge Gezondheidsraad

De HGR ziet momenteel onvoldoende redenen om een prenatale screening van de zwangere vrouw voor CMV te verplichten. Desalniettemin wil men er toch op wijzen dat deze onderzoeken in de Belgische praktijk toch regelmatig (en niet ten onrechte) uitgevoerd worden, vooral om niet-immune zwangere vrouwen bewust te maken van het belang van afdoende hygiënemaatregelen.

Volgens de HGR is er onvoldoende wetenschappelijk bewijs om het serologisch onderzoek naar antistoffen herhaaldelijk uit te voeren naar antistoffen voor en/of tijdens de zwangerschap. Een eenmalig serologisch onderzoek, bij voorkeur voor de zwangerschap, kan nuttig zijn als dit vrouwen kan motiveren tot het nemen van preventiemaatregelen en als (relatieve) geruststelling bij bestaande immuniteit.

De nauwkeurigheid van de screening is goed

De nauwkeurigheid van de screening is goed aangezien de sensitiviteit en specificiteit van de IgG’s hoger liggen dan 99 %. De aanwezigheid van IgM’s kan een probleem zijn, omdat deze test minder specifiek is en de aanwezigheid van IgM’s niet noodzakelijk te wijten is aan een recente infectie. Het is daarom steeds aan te raden een convalescentiestaal af te nemen een tweetal weken na de eerste bloedafname.

Op basis van de evolutie van de IgM en IgG titers kan men vervolgens beter een uitspraak doen over het serologisch resultaat. Met bijkomende tests zoals IgG-aviditeit kan in sommige gevallen worden geschat wanneer de besmetting heeft plaatsgevonden en kan men dus weten of de besmetting voor of in het begin van de zwangerschap optrad. Omdat na een test nieuwe besmettingen mogelijk zijn kan een negatief screeningsresultaat nooit 100 % geruststellen.

Eerste staalafname

Convalescentie-staal

Ig G aviditeit

Besluit

CMV IgM

CMV
gG

CMV
IgM

CMV
IgG

Negatief

Negatief

Nvt

Nvt

Nvt

De patiënt is gevoelig aan infectie

Negatief

Positief

Nvt

Nvt

Nvt

De patiënt is immuun aan infectie (herinfectie mogelijk bij 1-14%)

Positief

Negatief

Geen stijging

Negatief

Nvt

Hoogstwaarschijnlijk vals positief resultaat

Positief

Negatief

Stijging (+ 30%)

Sero-conversie

Niet aangewezen

Infectie in heel vroeg stadium

Positief

Positief

Stijging

(+ 30%)

Stijging

(+ 30%)

Aangewezen

Recente infectie. Ig G aviditeit kan een schatting van het tijdstip van besmetting geven

Positief

Positief

Geen stijging

Geen

stijging

Aangewezen

Vermoedelijk oude infectie. Ig G aviditeit kan een schatting van het tijdstip van besmetting geven

Een convalescentie- of opvolgstaal wordt best 10 tot 14 dagen na de eerste staalafname afgenomen. Op deze manier kan een seroconversie of titerstijging opgespoord worden bij vermoeden van een acute infectie

In sommige gevallen kan aanvullend een aviditeitsbepaling gebeuren, waarbij de bindingsaffiniteit van de CMV-IgG antistoffen wordt gemeten. De functionele affiniteit van IgG antistoffen is laag tijdens de eerste 5 weken van een primo-infectie, neemt geleidelijk aan toe en is meestal hoog tussen 4 en 5 maanden na de infectie. Een hoge IgG-aviditeit wijst erop dat de primaire infectie meer dan 16 weken tevoren heeft plaatsgehad; een lage aviditeit wijst niet noodzakelijk op een recente infectie gezien dit tot zelfs meer dan 12 maanden na de acute infectie kan teruggevonden worden. In geval van twijfel moet de test herhaald worden.

De diagnose van een reactivatie is moeilijk omdat deze kan gepaard gaan met stijging van de IgG titer en opnieuw verschijnen van IgM-antistoffen, maar het kan ook voorkomen dat er geen humorale indicatoren teruggevonden worden. Het risico op congenitale CMV is echter aanzienlijk kleiner dan bij een primo-infectie.