D dimeertest1 800 500

Wat is het belang van de bepaling van D-dimeren?

21-12-2022

Wanneer uit een D-dimeertest verhoogde D-dimeerwaarden naar voor komen, kan dit wijzen op een trombose, longembolie of diffuse intravasculaire coagulatie. Ook andere factoren kunnen echter leiden tot een verhoogde D-dimeerwaarde. Er zijn bijgevolg altijd verdere onderzoeken nodig vooraleer een D-dimeertest tot sluitende conclusies kan leiden.

Wat zijn D-dimeren?

D-dimeren zijn een specifieke groep van afbraakproducten van gestabiliseerd fibrine. De bepaling ervan is een hulpmiddel bij het uitsluiten van diepe veneuze trombose (DVT), longembolie (LE) of diffuse intravasculaire coagulatie (DIC).

Welke referentiewaarden en hoe ze interpreteren?

De referentiewaarden zijn afhankelijk van de testmethode en verschillen daardoor per laboratorium. Grofweg spreken we over een verhoogde waarde bij een D-dimeerconcentratie hoger dan 500 ng/mL.

Bij een niet verhoogde D-dimeerwaarde is het onwaarschijnlijk dat er een abnormale stolselvorming in het lichaam aanwezig is. Bij een normale D-dimeerwaarde is de kans op stolsels in de bloedbaan zeer klein. Bij een verhoogde waarde kan er sprake zijn van trombose.

Een verhoogde D-dimeerwaarde als sluitend bewijs?

Wanneer uit een D-dimeertest blijkt dat de D-dimeerwaarde verhoogd is, wijst dat niet automatisch op een trombose. Ook tal van andere factoren kunnen de D-dimeerwaarde namelijk verhogen. Denk aan de leeftijd, een verwonding, een infectie, lever- of nieraandoeningen, zwangerschap, kanker of een operatie.

De D-dimeertest wordt daarom quasi altijd uitgevoerd (en geïnterpreteerd) in combinatie met beeldvormende technieken (compressie-echo van het been, angiografie of CT-scan van de long) en andere laboratoriumtesten.

DVT of LE uitsluiten op basis van D-dimeertest?

Dat kan wel. De D-dimeertest is dan vooral nuttig als vermoed wordt dat klachten een andere oorzaak hebben dan een diepe veneuze trombose of longembolie. Een negatieve testuitslag kan dit vermoeden bevestigen.

Om een DVT uit te sluiten, wordt de grenswaarde 500 ng/mL gebruikt. Om een LE uit te sluiten, is de afkapwaarde ook 500 ng/mL, maar die wordt aangepast aan de leeftijd. Voor patiënten ouder dan 50 jaar wordt deze formule gebruik: leeftijd x 10 ng/mL.

Hoe nog DVT/LE diagnosticeren of uitsluiten?

Om DVT/LE in de praktijk op een kostenefficiënte en veilige wijze uit te sluiten of te diagnosticeren, worden patiënten ingedeeld in een laag- of intermediair risicogroep (LIR) en een hoogrisicogroep (HR).

Die indeling gebeurt op basis van een klinisch-anamnestisch bilan. Voor DVT kan dat onder meer een gezwollen been met soms warmte, roodheid en opgezette venen zijn. Voor PE subacute dyspnoe, pijn op de borst of gerelateerd aan de ademhaling, prikkelhoest of hemoptoe.

Bij de LIR-groep is een D-dimeertest aangewezen. Indien deze negatief is, kunnen DVT en LE uitgesloten worden. Bij een verhoogde concentratie zijn verdere beeldvormingsonderzoeken nodig.

Bij de HR-groep is meteen beeldvorming aangewezen. Is die negatief, dan volgt een D-dimeertest. Is ook die negatief, kunnen DVT en LE uitgesloten worden. Bij een verhoogde concentratie wordt het beeldvormingsonderzoek na één week herhaald.

Conclusie

D-dimeerbepaling is een gevoelige, maar weinig specifieke test. Met andere woorden: een verhoogde concentratie aan D-dimeren is absoluut geen bewijs van een diepe veneuze trombose of longembolie. Een normaal-lage waarde is daarentegen wel nuttig omdat het een DVT of LE met quasi zekerheid uitsluit.