Inhalatie allergie2 800 500

Inhalatieallergie: een diagnostische uitdaging

14-04-2022

De diagnose van luchtwegallergieën is vaak een flinke uitdaging. Een goede diagnose berust evenwel op een grondige en suggestieve anamnese in combinatie met een gericht aangevraagde specifieke IgE-bepaling. Doorgaans is er geen nood aan meer gespecialiseerde analyses.

Kruisallergieën en secundaire voedselallergieën

Kennis van geassocieerde kruisallergieën is belangrijk, en het onderscheiden van al dan niet klinisch relevante secundaire voedselallergieën is soms heel lastig. Bij een onduidelijke situatie is een orale provocatietest dan ook aangewezen. Enkel dan dient men de patiënt te adviseren om bepaalde voedselbestanddelen te vermijden.

Een klassiek voorbeeld is dat patiënten met een huisstofmijtallergie niet zelden een vals positief specifiek IgE-resultaat scoren voor schaal- en weekdieren. Een ander voorbeeld is de pollenallergie die aanleiding geeft tot vals positieve specifieke IgE ten opzichte van plantaardige allergenen zoals groenten, fruit, noten en zaden. Anderzijds mag uiteraard niet elk vermoeden van een plantaardige voedselallergie als irrelevant beschouwd worden.

Diagnostische waarde van specifieke IgE-bepaling

In het kader van de diagnostiek van inhalatieallergie heeft de bepaling van totaal IgE slechts een beperkte diagnostische waarde. Zowel vals positieve als vals negatieve resultaten zijn mogelijk. Precies daarom is een grondige voorafgaande anamnese een noodzaak. Op basis daarvan kan een aanvraag voor specifieke IgE volgen die wel waardevolle extra diagnostische informatie oplevert. De combinatie van anamnese en specifieke IgE-bepaling is bijgevolg altijd het uitgangspunt in het onderzoek naar inhalatieallergieën.

Aantal IgE-bepalingen

Het RIZIV voorziet een terugbetaling voor maximaal zes specifieke IgE-bepalingen. Voor huisstofmijt volstaat één bepaling. Bepaling van specifieke IgE tegen de meelmijt of huisstof draagt niet bij tot een betere diagnose. Wat wel belangrijk is en blijft, is dat een grondige anamnese een must is voor een relevantie specifieke IgE-bepaling. Dat is ook zo voor inhalatieallergieën voor dierepitheel en schimmels.

Boompollenallergie, een seizoensgebonden kwestie

De klinische verschijnselen van pollenallergie (grassen, kruiden, bomen) hebben een seizoensgebonden karakter. Al vanaf eind december duiken de eerste boompollenallergieën op, met een piekincidentie tussen februari en mei. Daarnaast kunnen bloeiperiodes van jaar tot jaar verschillen en van regio tot regio. De pollenkalender op www.airallergy.be is in dat opzicht een handige tool. In België zal je vooral last hebben van berk, els en hazelaar, naast ook eik, beuk, populier en plataan.

Testen op alle pollensoorten is zeker niet nodig. Doorgaans volstaat een kleine screening van enkele vertegenwoordigers. Uiteraard kan de anamnese een meer gerichte aanvraag voor specifieke IgE verantwoorden. Secundaire voedselallergieën worden in ongeveer de helft van de patiënten gevonden, maar de interpretatie is niet altijd eenvoudig. De meest gekende kruisovergevoeligheid is deze voor het allergeen Bet v1 in berkenpollen enerzijds met gelijkende eiwitten in pit- en steenvruchten (appel en perzik) en noten (hazelnoot en walnoot) anderzijds.

Verband tussen IgE-concentratie en voorspellende waarde

De kans op een klinisch relevante allergie is gerelateerd aan de concentratie van het specifieke IgE, maar dit verschilt weliswaar per allergeen. Zo heeft 3,5 kU/L voor kattenroos een voorspellende waarde van 95%, tegenover slechts 75% bij 3,5 kU/L voor hondenroos. Ook de leeftijd speelt een rol: bij kinderen zal een lagere specifieke IgE-waarde al beter correleren met klinische relevantie. Het valt ook te overwegen om na een paar jaar het allergieonderzoek te herhalen. Allergieën kunnen in de loop der jaren namelijk verdwijnen (of ontstaan).