3 Weeks Pregnant Belly

Zwangerschapsbegeleiding

09-05-2016

Humaan gonadotrofine

Humaan choriongonadotrofine (hCG) is een hormoon dat tijdens een zwangerschap door de placenta wordt geproduceerd. Een hCG-bepaling in urine is een snelle en voldoende betrouwbare methode voor het vaststellen van de zwangerschap. Het is in principe niet nodig om dit resultaat steeds te bevestigen met een bepaling van serum-hCG (meerkost voor de patiënte). Enkel wanneer het hCG-resultaat in urine onverwacht negatief of twijfelachtig is, bij een zeer vroege zwangerschap of voor het opsporen van vroege zwangerschapscomplicaties (spontane abortus of extra-uteriene graviditeit (EUG)) is bepaling van hCG in serum nuttig.

Bloedgroep, rhesusfactor (Rh) en irreguliere antistoffen

Tijdens de zwangerschap kan een Rh-negatieve vrouw antilichamen ontwikkelen tegen een Rh-positieve foetus via contact met foetaal bloed. Dit kan in volgende zwangerschappen leiden tot een hemolytische anemie, hyperbilirubinemie en hartfalen bij de foetus en soms intra-uteriene of neonatale dood. Ook antigenen van andere bloedgroepstelsels (bv C, Kell, E, Ce, Fya, Jka, Cw) kunnen foetale anemie veroorzaken. Daarom worden tussen 6 en 10 weken zwangerschap de bloedgroep en Rh bepaald (indien nog niet gekend). De irreguliere antistoffen (indirecte Coombs) worden altijd bepaald (en opnieuw rond 28 weken zwangerschap). Indien positief, volgt een titratie en identificatie van de antistoffen, en wordt de patiënte best doorverwezen naar de tweede lijn voor verder onderzoek en opvolging.

Hemoglobine (Hb)

Het normale Hb-gehalte bij zwangeren is ≥11 mg/dl en vanaf 28 weken ≥10,5 mg/dl. Bij laag Hb wordt best ook ferritine bepaald; indien verlaagd kan ijzersuppletie worden opgestart (+ controle van Hb na 4 weken). Tussen 24 en 28 weken wordt de Hb-bepaling herhaald zodanig dat een eventuele anemie nog tijdig behandeld kan worden. Een Hb <8,5 mg/dl moet onmiddellijk verder oorzakelijk geëvalueerd worden. Screening naar hemoglobinopathieën is enkel aanbevolen bij etnische groepen met een hoge prevalentie hiervoor.

Nuchtere glycemie (voorafbestaande en zwangerschapsdiabetes) en OGTT

Bij aanwezigheid van risicofactoren kan gescreend worden op voorafbestaande diabetes door middel van een nuchtere glycemie (NG) bepaling bij aanvang van de zwangerschap. Indien de nuchtere glycemie (NG) ≥ 126 mg/dl dient dit beschouwd te worden als een voorafbestaande diabetes. Tussen 24 en 28 weken wordt bij elke zwangere vrouw een OGTT met 50 g glucose uitgevoerd. Hiervoor dient de zwangere vrouw niet nuchter te zijn. Vervroeg deze test indien bij vroegere zwangerschappen reeds diabetes of bij een gestoorde NG bij een eerdere bloedafname (100 mg/dl ≤ NG <126 mg/dl). Indien deze OGTT afwijkend is (glucose ≥ 140 mg/dl), volgt confirmatie van zwangerschapsdiabetes met behulp van een 3 uur 100 g of 2 uur 75 g OGTT (wel nuchter). Verwijs door naar een endocrinoloog bij afwijkende 100 g of 75 g OGTT. Bepaling van glucose in urine is laag-sensitief en weinig zinvol.

Screenen voor infecties

  • Asymptomatische bacteriurie (op midstream urine): behandeling van significante bacteriurie (groei van 1 soort bacterie van 100 000 kolonies/ml) vermindert het risico op pyelonefritis later in de zwangerschap en mogelijk ook het risico op laag geboortegewicht.
  • Hepatitis B: indien de immuunstatus negatief is, screen naar HBV infectie met HBsAg.
  • HIV
  • Syfilis: opsporen van treponemale antistoffen in serum (TPHA)
  • Rubella IgG (indien nog niet gekend): opsporen van vrouwen die na de bevalling dienen gevaccineerd te worden. Vaccinatie tijdens de zwangerschap kan teratogeen zijn en wordt afgeraden.
  • Toxoplasmose IgM en IgG (eenmalig): motiveren van onbeschermde vrouwen tot preventieve maatregelen. Vrouwen die beschermd zijn, kunnen worden gerustgesteld.
  • HCV: screening kan zeker overwogen worden bij risicogroepen
  • Groep B streptokokken (GBS) door middel van een rectovaginale wisser (één of twee wissers) tussen zwangerschapsweek 35 en 37. Indien een vorig kind invasieve GBS-ziekte doormaakte, een GBS-bacteriurie werd opgespoord tijdens de huidige zwangerschap of de bevalling gebeurt voor 37 weken, is intrapartale toediening van antibiotica aan te bevelen, onafhankelijk van het resultaat van de culturen.

Routinematige screening naar chlamydia, aspecifieke vaginale infecties of bacteriële vaginose is niet aangewezen. Ook routinematige screening voor CMV (IgM en IgG) wordt niet aangeraden, omdat geen vaccinatie of profylaxie bestaat. Bovendien bestaat de kans op herinfectie (bij een positieve immuunstatus), wat een vals gevoel van veiligheid kan geven. Belangrijk zijn preventieve hygiënemaatregelen om overdracht te vermijden.

Trisomie

Tussen 11 en 14 weken zwangerschap kan een screening voor trisomie gebeuren door de combinatietest (echo + serumbepaling van vrij beta-HCG en PaPP-A) of door de niet-invasieve prenatale test (NIPT).

Proteïnurie

Bepaal regelmatig de proteïnurie (dipstick) om tijdig pre-eclampsie (proteïne >0,3g/24 uur in combinatie met hypertensie) op te sporen, met specifieke aandacht voor de zwangeren uit de risicogroepen. Bij 2 opeenvolgende (interval van ≥ 4 uur) resultaten van 2+ op dipstick, moet proteïnurie via een 24-uurs urinecollectie bepaald worden. Verwijs de patiënte door naar de tweede lijn bij afwijkende resultaten.

Zwangerschapsduur (weken)

Wat te testen?

± 8 (6-10)

Urinedipstick (proteïnurie), Hb (ev. + ferritine), bloedgroep/Rh, indirecte Coombs, Toxo IgG+IgM, Rubella IgG, HIV, TPHA, HBsAg, nuchtere glycemie

12-16

Urinecultuur

± 12 (11-14)

Screening trisomie (vrij beta-hCG + PaPP-A of NIPT)

± 16 (15-17) en ± 20 (18-23)

Urinedipstick (proteïnurie)

± 24 (24-28)

Urinedipstick (proteïnurie), Hb (ev. + ferritine), indirecte Coombs, glucosebelasting 50 g (+ ev OGTT 75g/100g)

± 30 (29-33) en ≥ 32 (34-40)

Urinedipstick (proteïnurie)

35-37

GBS-screening